Op 5, 6 en 7 november 2009 speelde ADO-DVS "Sterf de Moord".
"Ik zit hier met nog drie anderen. Ach, je weet hoe het gaat. Een mens moet zich aanpassen. Denk niet dat ik ontevreden ben hoor."
- J. Bernlef
Vier oude vrouwen wachten op de boot. De vakantie zit er op. Ze hebben allemaal een handicap. Doofstom, verlamd, blind en hardhorend. En daar zijn ze niet bepaald aardiger van geworden.
De grote vraag is dan ook: komt de boot op tijd?
Speeldata en locatie
Speeldatum: 5, 6 en 7 november 2009
Locatie: Christoffel Plantijnstraat 245, Den Haag
Regie
Egon van Enk
Rolverdeling
Gerda | Petra Delsing
Frieda | Janine de Jager
Hanna | Trees Poels
Rietje | Edith Swinkels
Medewerkers
Productie | Rudy Ramondt
Licht en Geluid | Marnix Bosman
Flyer | Manon van 't Wout
Met dank aan
Met dank aan de groep kunstenaars en Stroom Den Haag die deze ruimte beschikbaar hebben gesteld. Deze voorstelling is mede mogelijk gemaakt door MWB Soundproducts, Culturalis en Stage-Coach Productions.
Extra informatie over Sterf de Moord
Sterf de moord ofwel ‘val dood' is wat de personen van het stuk, Johan, Frits, Stanley en Gerrit elkaar letterlijk en figuurlijk toewensen. Het zijn vier mannen die elkaar na een veertiendaags vakantieverblijf goed hebben leren kennen. Zij wachten op de boot die hen naar het vasteland terug zal brengen.
Tussen hen ontstaat een machtsstrijd die zich aanvankelijk in woorden maar later ook in daden afspeelt. Als er een dode valt moet er een verklaring voor die dood worden gezocht. Die speurtocht leidt tot onvoorziene ontwikkelingen.
J. Bernlef werd in 1937 geboren, debuteerde in 1960 met de verhalenbundel Stenen spoelen, schreef daarna een aantal romans, verhalen, gedichten. Zijn meest recente publikaties: Sneeuw (1973 Em. Querido, roman) en zojuist de geheel aan een stoel gewijde verhalenbundel De stoel. Sterf de moord is Bernlef's eerste toneelstuk. Het stuk kwam tot stand in samenwerking met het Instituut voor Theateronderzoek te Amsterdam.
J. Bernlef over het ontstaan van ‘Sterf de moord'
Eind 1970 vroeg Jan Kassies, directeur van de Amsterdamse Theaterschool, mij of ik eventueel iets voelde voor een samenwerking met een aantal acteurs en een regisseur op het pas opgerichte Instituut voor Theateronderzoek. Alhoewel ik me actief noch passief ooit veel met toneel had beziggehouden, was ik toch nieuwsgierig genoeg om ja te zeggen toen ik een tijdje later door de regisseur en leider van het project, Johan Greter, werd uitgenodigd. Samen met de schrijfster Jacoba van Velde ging ik maart 1971 aan het werk.
De groep bestond uit Marjon Brandsma, Els Ingeborg Smits, Olga Zuiderhoek, Adriaan Adriaanse. Cor Hezemans, Fred van der Hilst.
In het begin zat ik een beetje vreemd tegen hun oefeningen en improvisaties aan te kijken (meedoen was misschien beter geweest). Er was een prima werkkamer voor Jacoba en mij, waar wij aan opdrachten voor de spelers werkten. In het begin waren dat niet meer dan losse ideetjes, die ik met de prullenmand in mijn andere hand opgooide. Sommige werden in dank afgenomen en verder uitgewerkt. Een van die ideetjes: de menselijke zintuigen uitsplitsen in figuren. A is blind, B is doof etc. Daar kwam al snel het idee uit voort dat het oude mensen moesten zijn, maar gespeeld, of liever verbeeld door juist jonge mensen. Het ging ons niet om het oud zijn op zich (een anecdote), maar om de positie waarin men dan verkeert (het maatschappelijk isolement, het isolement ten opzichte van elkaar, het drijven op herinneringen die niet veel meer zijn dan pasklaar geprate verhaaltjes).
Ik zette een aarzelend opzetje in elkaar, niet meer dan een sketchje eigenlijk, dat ik de werktitel Au is de pijn niet meegaf (een dichtregel van Gerrit Kouwenaar). Later werd het Kwartet en nog later Sterf de moord.
Op basis van deze expres oningevulde sketch werd door de spelers geïmproviseerd. Dat had het voordeel dat er voortdurend nieuw tekstmateriaal 'vrijkwam' en dat ik onmiddellijk kon zien wat ik fout gedaan had (vier mensen op de vloer, één staat er voor gek bij). Suggesties en tekstvondsten uit de improvisaties verwerkte ik dan weer in de moedertekst, waaraan ik thuis of op het Instituut verder schreef. De dag daarop las ik dan mijn nieuwe tekst aan de acteurs voor. Hoewel het Instituut in die tijd nog niet streefde naar een afgerond product en dat naar buiten bracht (men was meer geïnteresseerd in het proces dan in het product) kwam het stuk toch tot een soort 'slot', al week dat beduidend af van het huidige. In juni 1971 sloten wij het stuk af.
Voor mij was de periode dat ik aan het Instituut werkte een soort spoedcursus toneelschrijven. Ik hoefde niet op goed gezag van een regisseur aan te nemen dat iets niet klopte; nee, ik kon het zelf zien en leerde zo in betrekkelijk korte tijd in toneelbeelden denken. De acteurs werden voor de eerste keer praktisch betrokken bij het tot stand komen van een stuk. Dat hebben ze, wat onwennig misschien in het begin, vol enthousiasme gedaan. Daarom is het stuk dat u vanavond te zien krijgt ook een stukje werk van hen.
De auteur
J. Bernlef - de naam van een blinde dichter uit de achtste eeuw - is het pseudoniem van Hendrik Jan Marsman. De schrijver Bernlef wordt op 14 januari 1937 geboren in St. Pancras. Hij debuteert in 1960 met de dichtbundel Kokkels. Voor het prozawerk Stenen spoelen ontvangt hij in datzelfde jaar de Reina Prinsen Geerligsprijs.
Van 1958 tot 1971 en van 1977 tot 1987 is hij als redacteur verbonden aan de tijdschriften Barbarber en Raster. In Barbarber wordt stelling genomen tegen elke vorm van kunst, onder andere door middel van 'ready made'-teksten. Raster experimenteert met proza en poëzie.
In de beginjaren '70 debuteert hij als toneelschrijver met het toneelexperiment Sterf de moord ofwel val dood, gevolgd door In verwachting.
Voor zijn totale oeuvre ontvangt hij in 1984 de Constantijn Huygensprijs. In 1987 mag hij voor de roman Publiek Geheim de AKO Literatuurprijs in ontvangst nemen en in 1994 ontvangt hij de P.C. Hooftprijs. Zijn totale oeuvre bestaat uit gedichtenbundels, romans, verhalen en essays.