Pens

Een familie leeft in een kelder. Dochter wacht op haar prins op het zwarte paard. Moeder probeert te vergeten en dompelt zich onder in waanzin. Zoon praat niet meer en klust in zijn hok. Vader kijkt tv.

Het is de verjaardag van Lilly. Lilly is dood. Lilly komt op visite.

Pens is een zwarte tragikomedie waarin iedereen, op zijn eigen manier, contact wil ...

Regie

Serge Metselaar

Speeldata en locatie

9, 10, 11, 16, 17, 18 juni 2005
in een kelder, ergens in de Haagse wijk Duinoord

Rolverdeling

Moeder | Janine de Jager
Vader | Raymond Ostelo
Dochter | Petra Delsing
Zoon | Axel Spiessens
Lilly | Marion Duinmayer

Medewerkers

Productie | Christiaan la Poutré
Fotografie | Jan-Evert Zondag, Gerdien van Alkemade
Grime | 2Face (Wanda en Debbie van Kempen, Foske Meerloo)
Licht en geluid | Marnix Bosman, Marc Fluttert
Publiciteit | Gerdien van Alkemade (affiche)

Met dank aan

Tammy, Nadîja, Peter, Renzo, Maike, Stephanie en Nynke (locatie), Saskia den Heijer (vleugels), garage De Brug (overall), Egon van Enk/Stage-Coach (lampen en geluidapparatuur), Dutch Robot Games (radiografisch bestuurbaar wagentje), Natural Choice (hond), Wim Holtkamp (rolstoel en pantoffels), Grandcafé Soho (gastvrijheid), Jeroen Smit (god), Martijn Klabbers en Marco Smit (doodskist), Manon van 't Wout, Trees Poels, Helen Land, Edith Swinkels en Berbel Korving (kassa).

Recensie Haghespiegel

'Pens’ van Adodvs gaf aan dat ook in verrassende ambiances het toneel kan groeien
Voorstelling gezien op 10 juni 2005

Adodvs liet zijn geachte publiek in het ongewisse. Als je de aangekondigde voorstelling wilde bezoeken dan was het startadres een gezellig etablissement in de buurt van de speelplaats. Je moest je voegen naar een door de groep uitgedacht gedragspatroon om zo te komen waar men je wilde hebben; een kelderruimte van een leegstaand kantoorgebouw, waar dan in alle collectiviteit naar toe werd gewandeld ... Daar moest het dan gebeuren: daar was de speelvloer van de vereniging (tijdelijk?) gevestigd. Daar ook gingen we de voorstelling zien. Verder waande je je in een heus schouwburgje en daar moet je dan ook in geloven om enige theatrale sfeer te kunnen oproepen die althans ik broodnodig had om daarin te kunnen geloven en mij te vereenzelvigen met de toneelspeelkunst waar het allemaal toch om begonnen is. De kelderruimte waarin ik terechtkwam was gereed gemaakt voor de ontvangst van publiek en spelers en (dat kon ik constateren aan de hand van de vakkundig aangebrachte technische uitrusting) daarom kon wat mij betreft het spel beginnen.

'Pens' is een toneelwerk dat werd geschreven door Judith de Rijke en dat geregisseerd werd door Serge Metselaar. Even een tekstje stelen uit de begeleidende programma-flyer: Een familie leeft in een kelder. Dochter wacht op prins op het zwarte paard. Moeder probeert te vergeten en dompelt zich onder in waanzin. Zoon praat niet meer en klust in zijn hok. Vader kijkt tv. Het is de verjaardag van Lilly. Lilly is dood. Lilly komt op visite. Een zwarte tragikomedie waarin iedereen, op zijn eigen manier, contact wil.... Ik heb altijd respect voor diegene die een plot verzint om uit te werken in een toneelstuk. Nu weet ik dat er toneelstukken geschreven zijn die geschikt zijn om te lezen, niet om op de planken te verbeelden. Ik had de neiging dit van toepassing te verklaren op hetgeen zich voor mijn ogen ontrolde. Op basis van hetgeen ik aanhaalde vanuit de programma-flyer, was dat ook niet zo'n rare gedachte.
Ik ervoer, naarmate de voorstelling vorderde, dat het beroemde kwartje traag ging vallen en uiteindelijk toch op z'n plaats viel. Dat komt omdat de regie van Serge Metselaar de vermoedelijke emoties van de familieleden nadrukkelijk uitspon en er soms lelijke contrapunten in de tekstbehandeling tot leven kwamen. Het tempo waarin de voorstelling zich voltrok behoedde mij voor lang nadenken over die onvolkomenheden in stemgeluid presentatie. Ik ben niet zo'n liefhebber van dergelijke uitingen, ook al zijn ze functioneel, b.v. om de waanzin te onderbouwen. Mijn oren en mijn gevoel zeggen daarover andere zaken.

In elk geval zou Adodvs zichzelf niet zijn als er bij deze voorstelling geen prestigieuze voorbereiding aan ten grondslag had gelegen; als er geen goede mise-en-scène en rolkennis zou zijn. In die verrassende ambiance viel het spel op van Janine de Jager als de moeder, van Petra Delsing als de dochter en van Marion Duinmayer als Lilly. Zij droegen de voorstelling met elan naar een prachtig slot. In deze ietwat geforceerde theatrale speelomgeving viel mij de goede technische afwerking op, inclusief het radiografisch bestuurde transportapparaat dat als onderdeel van zijn rol bestuurd werd door Axel Spiessens als de zoon. Met zulke toneelvoorstellingen is het goed zich in deze toneelwereld met verve te manifesteren.

Ad van Buuren - Haghespiegel juni 2005

Achtergrond

In april 2004 richtten Judith de Rijke (regisseur, schrijver) en Judith Wendel (dramaturg) Zoutwerken op. Met Zoutwerken hebben ze een theatervoorziening opgericht, waarbinnen zij eigen voorstellingen en projecten kunnen realiseren. De Rijke en Wendel werken sinds 1998 samen. Sophie Lambo is zakelijk adviseur.

Eind 2004 kwam bij Uitgeverij IT&FB (International Theatre & Film Books) een bundel uit met het verzamelde werk van Judith de Rijke. Janine Brogt schreef een inleiding.

Van kanten kappen tot kale koppen

De hoekige drama’s van Judith de Rijke

Eerst en altijd is er in de stukken van Judith de Rijke het gezin, want zoals één van de personages in Pens zegt: ‘Eens een hoeksteen, altijd een hoeksteen’. In deze bundel staan drie oorspronkelijke stukken: De Zeeuwse Paloma, Het Vissekind en Pens en twee stukken gebaseerd op boeken: Zout, naar Zout op mijn huid van Benoîte Groult en Kale Koppen, naar Het Kalekoppenhuis van Jan Blokker. Ook in de bewerkingen geldt dat het gezin een belangrijke rol is toebedeeld, al is het in beide gevallen een symbolisch gezin: in Zout dat van twee minnaars van wie we de verhouding volgen van kind tot de dood van één van hen op middelbare leeftijd; in Kale Koppen een letterlijk ‘gezinsvervangend’ tehuis voor stoute kinderen. Maar in haar eigen stukken staat de hoeksteen daar als een kale, eenzame menhir, gebeukt door een zware zuidwester in de zwarte klei van de Zeeuwse eilanden, waar Judith de Rijke vandaan komt.

De Rijke mythologiseert haar land van herkomst en doet dat niet zachtzinnig. Voor haar eerste stuk De Zeeuwse Paloma (1997) poseerde zij zelf voor het affiche met een onverzettelijk profiel en een Zeeuws kanten kapje op. Dat is te beschouwen als een uitdaging om haar primitieve, gewelddadige, wraakzuchtige en onschuldige personages wel degelijk te beschouwen als figuren die haar na staan en aan een herkenbare realiteit refereren. Daaraan is de invloed af te zien van de Amerikaanse toneelschrijver en acteur Sam Shepard, wiens stuk Fool for Love in 1995 De Rijke’s afstudeervoorstelling was aan de regieopleiding van de Amsterdamse Theaterschool. Net als Shepard kiest zij als haar personages de losers in de provincie die de aansluiting gemist hebben met een welvarend, clean en modern bestaan. In haar stukken zijn dat natuurlijk geen aan lager wal geraakte cowboys, maar oer-Hollandse knoestige, geïsoleerde, met de grond vergroeide mensen.

Alleen in haar eerste stuk De Zeeuwse Paloma dragen de personages de Zeeuwse klederdracht en wordt er gerefereerd aan het kale en ontheemde gevoel dat het afleggen van de dracht oproept. Maar in de volgende stukken komt het effect van de klederdracht in een andere vorm terug. Dan is er sprake van een heel scala aan lichamelijke gebreken die het de personages onmogelijk maken snel en soepel te bewegen. Net als klederdracht zorgt een horrelvoet ervoor dat een personage niet weg kan en altijd te identificeren en te traceren is. Zo werken ook de kaalgeschoren kinderhoofden in Kale Koppen. Na elk vergrijp volgt een nieuwe ronde met de tondeuse. De kinderen mogen pas weer terug naar huis als ze haar hebben, maar het strafregime zorgt ervoor dat dat moment voor de meesten nooit aanbreekt.

De Rijke’s personages bewonen onveranderlijk een soort Staphorst, maar dan omringd door dijk en zee. Hun god is een oudtestamentische god der wrake. Hun inteeltkoppen zijn gevuld met halfbegrepen prekersretoriek. Vrouwen regeren mannen met het al dan niet uitleveren van hun vlees. Vaders en broers doen ‘van vader op zoon’ hun seksuele rechten gelden op al wat vrouw is en als gevolg daarvan lopen er kwetsbare, halfwetende, halfonwetende kinderen rond. Lena in Het Vissekind kan niet goed praten en lopen, zij is een ‘vis met vleugeltjes’. Het dode kind Lilly in Pens is een engel met rotte tandjes. Zij was, zegt haar moeder: ‘te mooi voor de aarde en de zonde’. De kinderen richten zich op het familielid dat hen mogelijk kan bevrijden uit hun bestaan vol onbegrijpelijke ge- en verboden en dreiging. Dat zijn de vrouwen die er van dromen ergens ver van het vuile nest een nieuw leven te beginnen. Voor Bea in De Zeeuwse Paloma is dat Spanje; Anna in Het Vissekind verzint de prins op het witte paard die een huis aan zee bouwt voor haar en het kind Lena.

Het gezin is een moordkuil, een onherbergzaam, gevaarlijk, dodelijk oord. Maar het is ook een plek van geborgenheid waar de familieleden nauwelijks vandaan willen, omdat zij hun eigen en elkaars kwetsuren zo goed kennen. Zij beschouwen de buitenwereld met angst, afkeer en verlangen. Overtuigd als zij zijn van de onmogelijkheid om een plaats in te nemen in die wereld, moeten ze hun verlangen naar macht en hun frustratie wel botvieren op elkaar. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan – for better or for worse en natuurlijk altijd for worse. Rondom de benauwde vesting van het gezin kolkt de zee als een stroom van ongebreideld leven. Hij rolt af en aan, trekt zich terug en komt weer opzetten. Maar die eeuwige beweging is een lokroep die loswoelt wat vast zit. Hij kan gewelddadig klinken. Dan banen verdrongen emoties zich een weg naar buiten, met de excessieve kracht van de zee. Maar de lokroep kan ook zacht en teder klinken: hij vertelt van seks die geen verkrachting is; van bevrijding, reiniging, vrijheid en dood in één. In Pens, dat De Rijke schreef voor een locatie in een oude bollenschuur, is de zee nog het minst prominent aanwezig, al liggen bollenvelden vlak achter de duinen. Misschien komt het door de grotere afstand tot de zee dat het leven in Pens al sinds jaren gestagneerd is en dat er een engel nodig is om de zaak weer vlot te trekken.

De Rijke houdt van heftige symboliek. Emmers bloed gutsen er door haar stukken, messen en scharen en spades snijden en steken levens aan flarden. Twee figuren in Pens zijn een zoon en dochter van rond de veertig, zij in een aangevreten trouwjurk met een paars boeketje in de hand en hij overdekt met vliegen en een jutezak met het karkas van zijn dode hond achter zich aanslepend. In Het Vissekind hebben alle personages afwijkingen die hen het lopen bemoeilijken, alsof ze aan wal gespoelde vissen zijn: Eén heeft ‘een onzichtbare pin in haar rug die doorloopt in haar hals’ alsof haar vlees aan een graat is opgehangen. De anderen hebben houten poten, een horrelvoet en benen in beugels. In De Zeeuwse Paloma zitten de duiven gekooid en als ze op zaterdag mogen vliegen wordt de laatst aangekomene de nek omgedraaid. Maar het effect van de dik opgelegde beelden is niet afstotend. Eerder wekt het meegevoel en nabijheid, alsof de agressieve symboliek dient om de kwetsbaarheid van haar personages extra reliëf te geven.

De voorstellingen van deze stukken, die De Rijke tot nu toe allemaal zelf regisseerde, zijn bij alle heftigheid en geweld ook licht, herkenbaar en vaak komisch. Dat komt doordat de surrealistische motieven en situaties wortelen in een ondergrond van realisme. Het maakt de stukken met recht tot polderdrama’s: oerhollands, relativerend en zonder opsmuk. In meer dan één stuk bijvoorbeeld barst de bom van de gespannen gezinssituatie, zeer herkenbaar, tijdens de warme maaltijd. De Rijke doorbreekt als regisseur en als schrijver de spanning ook graag met muziek. Daarmee zet ze de actie stil, of schakelt naar een andere beleving van de werkelijkheid. In de gedrukte teksten valt op dat de zangteksten en monologen een heel eigen geluid hebben, anders dan dat van de omringende speelscènes. Haar voorkeur voor slapstickachtige elementen zijn terug te lezen in haar beschrijvingen van de toneelbeelden. Het gaat vaak om meerdere ruimtes en verdiepingen die half of niet zichtbaar zijn en een ritmische opeenvolging van entrees, verdwijningen en achtervolgingen mogelijk maken.

In Kale Koppen en Zout blijft Judith de Rijke haar thema’s trouw, al zijn deze teksten wat betreft hun verhaalstructuur wat traditioneler dan de oorspronkelijke stukken. Kale Koppen is een echt avonturenverhaal. De door volwassenen kaalgeschoren en vernederde kinderen nemen hun eigen lot in handen. De focus verschuift in de loop van het stuk subtiel van de stoere Martijn naar de slimme Tanja, die als opgave heeft dat zij in zichzelf en in de kracht van haar verbeelding moet gaan geloven. Zout vormt ten opzichte van de andere stukken de grootste uitzondering. De Rijke schreef het als laatste deel van een theatermarathon en wilde haar bijdrage een lichte toon geven, met de focus op de poëtische, ‘talige’ aspecten van de tekst. De liefdesverhouding van George en Gauvain volgen we in afzonderlijke scènes ongeveer veertig jaar lang, waarin hun tegenstellingen steeds weer worden overbrugd door hun sterke erotische band. Zij zijn in staat hun verlangen te articuleren en de zee is daarbij een partner en een biotoop. George komt ‘uit de diepte aangewandeld’; voor Gauvain is zij van binnen als ‘een wereld onder water (..) een wondertuin, een grot...’ Als Gauvain in de laatste scène gaat sterven moet George zijn hand loslaten. Zij ziet dat hij de reling van een wit schip loslaat en wegvliegt. Over de zee.

Janine Brogt, april 2004